Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Want de overste der kamerlingen zeide tot Daniel: [39]Ik vreze mijn heer, den koning, die ulieder spijs, en ulieder drank verordend heeft; [40]want waarom zou hij ulieder aangezichten droeviger zien, dan der jongelingen, [41]die in gelijkheid met ulieden zijn? [42]Alzo zoudt gij [43]mijn hoofd bij den koning [44]schuldig maken. 39. Hij geeft hier te kennen dat hij Daniel en zijnen metgezellen wel zou toelaten hetgeen zij van hem begeerden, tenware dat hij gevreesd had in gevaar van zijn leven te komen, indien de koning gemerkt had dat hunne gestalte ware vervallen, en dat hij de oorzaak daarvan zou onderzocht hebben. 40. Alsof hij zeide: Waarom zou ik de oorzaak daarvan zijn, dat de koning zou zien dat uwe aangezichten droeviger, jammerlijker, mismaakter, ontstelder, magerder of treuriger zouden zijn? Vergelijk Gen.40:6, en de aantekening aldaar. 41. Te weten van drie jaren, dat is, die ook, gelijk gijlieden, drie jaren lang aldus moeten opgeleid worden. Anderen verstaan het aldus: Die ulieden in ouderdom gelijk zijn. Hebreeuws, naar uwe gelijkheid, of naar uwe blijdschap, hetwelk zou zijn, die blijde van gelaat zijn, gelijk gij nu zijt en niet droevig. 42. De zin is: Dusdoende zoudt gijlieden maken dat ik van den koning aan het leven zou gestraft worden; anders, wil hij zeggen, zou ik gaarne ulieden uwe begeerte toelaten. 43. Dat is, mijn leven. 44. Hebreeuws, verschulden; dat is, mijn leven in gevaar brengen.